PORTRET

Foto René Louman

Ik zag meteen dat hij een prachtige, sympathieke kop had maar liep toch aan hem voorbij, wantals ik hem zou willen fotograferenzou ik het hem moeten vragen, en daarover wilde ik even met mezelf in conclaaf.

Wat heeft die man er nou aan om door mij gefotografeerd te worden, dacht ik. Niks, vond ik, dus ik moest er wat tegenover stellen. Okay, vijf euro, dan houdthij er in ieder geval twee koppen koffie aan over.

Vervolgens de camera alvast instellen.Toenweer de hoek om en in één vloeiende beweging die vijf euro gegeven met de vraag: mag ik u fotograferen want u hebt zo’n prachtige kop.

Nou dat mocht, en ik bleek niet de eerste te zijn die hem datgevraagd had. Hij zat altijd op dezelfde plekin eensoort portiek op een hoek van de Keizersgracht. Vroeger werd hij nog wel eens door de politie weggejaagd, maar tegenwoordig laten ze hem zitten, als hij er maar geen rotsooi van maakt met lege bierblikjes enzo. Geen blikje te bekennen dus, alleen zag ik op een andere foto een plastic zakje dat waarschijnlijk van hem afkomstig was: het was nog gaaf en lag pal onder hem, zo’n zakje met een sluiting waar ze wiet en hash in verkopen.

Of hij ergens woonde. Nou hij had geen huis maar sliep altijd in de opvang om de hoek.

Zijn linker knie was kapot want hij viel nogal eens, soms op zijn kop, wat ook te zien was aan de geronnen bloedplekken. Hij leed n.l. aan epilepsie, daar had hij medicijnen voor.

Vroeger had hij lang haar, maar tegenwoordig knipte hij het zelf kort. Wat eveneens goed te zien was.

Hij had een nieuw jasje aan. Dat valt me trouwens wel vaker op, dat daklozen er niet meer zo aftands uitzien als vroeger. Dat maakt het er niet minder schrijnend op natuurlijk, maar je hebt wel het gevoel dat ze zich daardoor in de stad wat vrijer kunnen bewegen, door minder op te vallen.Tenzij je moet bedelen, dan is zo’n ráfeljas natuurlijk weer een voordeel.

Het was een leuk gesprekje. Vroeger zou ik misschien het gevoel hebben gehad dat ik hem zou moeten vragen hoe het nou allemaal zo gekomen is, maar tegenwoordig denk ik daar anders over. Een gewoon praatje, dat helpt meer, je kunt er verder toch niks aan doen.

Wat ik wel grappig aan de foto vind is dat hij niet in de lens kijkt maar naar mij. Naar mijn rechteroog dat zichtbaar blijft als ik een foto neem (dat heb ik net even voor de spiegel gecontroleerd).Ik bleef doorpraten, en zo zie je precies hoe hij in het gesprekje zat, geen pose voor de foto.

Je ziet zijn ongelukkigheid, en afstandelijkheid in de zin van: ik heb niks te zeggen over mijn leven, een soort overgave, anderen bepalen hoe het met mij gaat, zeg het maar, ik heb geen invloed meer, ben verslagen. Een grens voorbij.

groet

rené